Louteringsberg – Canto 28 Na de zevende omgang komen Dante en Vergilius bij het woud van het aardse paradijs. Een tweestromenland met fris groen gras. Er waait een koele bries. Overal kwetteren vogeltjes. Verder lopend komen ze bij een beekje omzoomd met bonte bloeiende bomen. Aan de overkant loopt een vrouw die zingt en bloemen plukt. Het is Matelda, in leven contesta van Toscane. Het ‘beekje’ blijkt de rivier de Lethe.
