- Louteringsberg – Canto 1 Nadat Dante en Vergilius uit de hel omhoog geklommen zijn, belanden ze op een eiland met een steile [louterings]berg. Voor ze die mogen beklimmen, wast Vergilius het gezicht van Dante met dauw. De vale kleur van de hellendampen verdwijnt. Vergilius omkranst Dante vervolgens met riet. ‘De nederige rietplant’.
- Louteringsberg – Canto 2 Op het strand van de Louteringsberg ziet Dante een verblindend licht. Met grote snelheid komt een ‘zielenboot’ aangevaren met een lading schimmen vanuit Ostia, een haven bij Rome. Het bootje wordt door een engel bestuurd. Hij staat op de achterplecht en op zijn gezicht is louter gelukzaligheid te lezen. Het is de eerste engel die Dante ziet. Het bootje is zo licht en snel dat het nauwelijks de golven raakt. Het heeft geen riemen of zeilen. Het zijn de vleugels van de ‘goddelijke vogel’ die wapperen en daardoor de lucht in beweging brengen.
- Louteringsberg – Canto 3 In de voorhof van de Louteringsberg, die hen compleet ongenaakbaar lijkt, zien Dante en Vergilius een verse groep van 100 schimmen aan land komen. Het zijn de ge-excommuniceerden. Ze bewegen zich zo traag dat ze wel een stel schapen lijken die zich traag uit hun kooi naar buiten begeven. Bangelijk en gedwee. Aan hen vragen Vergilius en Dante hoe ze de berg moeten beklimmen.
- Louteringsberg – Canto 9 Als zij het gebied van de ‘nalatigen’ hebben verlaten, droomt Dante dat hij door een adelaar omhoog wordt gevoerd. Ineens, als bij een felle brand, schrikt hij wakker. Vergilius legt hem uit dat hij door Lucia naar de eigenlijke toegang van de louteringsberg is gebracht. De zon komt op. Daar is de poort met de drie treden met bovenaan een zwijgende engel die de wacht houdt. De onderste trede is wit marmer waarin Dante zichzelf weerspiegeld ziet; verlangen naar reiniging. De tweede trede is paars als kleur van berouw. De derde is bloedrood als teken van boetedoening.
- Louteringsberg – Canto 13 De tweede omgang is een loodkleurige kale rotswand. Hier bevinden zich de afgunstigen, de jaloersen. Hun kleren hebben eenzelfde kleur als de rots. Omdat hun ogen zijn dichtgenaaid – afgunst maakt blind- zoeken ze steun bij elkaar. Dante richt zich tot Sapia uit Siena die opbiecht dat ze altijd ‘meer genoegen beleefde aan andermans leed dan aan haar eigen geluk’.
- Louteringsberg – Canto 15 – 16 Aan de voet van de trap die leidt naar het derde terras ontdekken ze een bode die hen uitnodigt de berg verder te bestijgen. Hij spoort hen aan met de woorden; “Wil hier uw klim beginnen. De treden achter mij zijn minder steil”. Zonder enige aarzeling klimmen Dante en Vergilius omhoog. De engel zingt hen na: “Zalig zijn de barmhartigen”. Boven, op de derde omgang, zien ze een inktzwarte wolk over de volle breedte van de weg. Hier proberen de zielen van de bozen met hun driftbuien in het reine te komen.
- Louteringsberg – Canto 25 Statius, Vergilius en Dante zijn al pratend aangekomen bij de zevende, hoogste omgang. De trap naar boven is steil en smal. Rechts braakt de rotswand vlammen uit waarin schimmen boeten voor hun wellust. Links gaapt de afgrond. Het gevolg is dat ze één voor één naar boven moeten klimmen enerzijds bang dat het vuur hen zal schroeien; aan de andere kant bang om naar beneden te vallen. Het vuur vormt een muur rond het aards paradijs. De zon gaat onder. Een vrolijke engel bewaakt de zevende omgang. Hij staat voor de vlammen aan de rand van de weg. En houdt hen tegen. Hij zal het drietal opdragen ook door het vuur te gaan.
- Louteringsberg – Canto 28 Na de zevende omgang komen Dante en Vergilius bij het woud van het aardse paradijs. Een tweestromenland met fris groen gras. Er waait een koele bries. Overal kwetteren vogeltjes. Verder lopend komen ze bij een beekje omzoomd met bonte bloeiende bomen. Aan de overkant loopt een vrouw die zingt en bloemen plukt. Het is Matelda, in leven contesta van Toscane. Het ‘beekje’ blijkt de rivier de Lethe.
- Louteringsberg – Canto 29 – 30 Matelda volgt de Lethe stroomopwaarts terwijl Dante op de andere oever met haar meeloopt. Ineens nadert aan de overkant, aan de kant waar Matelda loopt, een hel verlichte processie. Wat eerst gouden bomen leken, zijn zeven kandelaars die de lucht kleuren in de tinten van een regenboog ‘zoals een schilder dat doet’. Te midden van grijsaards en engelen nadert een triomfwagen met twee wielen. De wagen wordt getrokken door een griffioen met hoge vleugels. Als de wagen stil blijft staan, verschijnt Beatrice: symbool van goddelijke kennis en Dante’s grote jeugdliefde.
- Louteringsberg – Canto 31 Als Dante Beatrice ziet, voelt hij weer ‘de grote macht van zijn eerste liefde’. Hij draait zich naar Vergilius ‘zoals een klein kereltje naar zijn moeder’. Maar….Vergilius is verdwenen. Op slag is hij Beatrice vergeten en stromen de tranen over zijn wangen. De wangen die aan de voet van de berg met dauw werden schoongewassen door Vergilius.
- Louteringsberg – Canto 31 vervolg. Beatrice staat op de triomfwagen die getrokken wordt door een griffioen. Het is voor Dante geen makkelijk weerzien.
- Louteringsberg – Canto 31 vervolg Het eerste gesprek met Beatrice is een soort kruisverhoor. Nadat Dante zijn misstappen erkend heeft, raakt hij door berouw en spijt zo van streek dat hij bewusteloos neervalt. Als hij bijkomt, merkt hij dat Matelda boven hem is. Moeiteloos loopt zij op het water en pakt Dante’s hoofd met beide handen stevig vast. Zij dompelt hem onder zodat hij water inslikt. Hier, in de Lethe, wordt Dante schoongewassen van zijn negatieve herinneringen. Kletsnat zet Matelda hem daarna op de andere oever. Aan de rand van het aardse paradijs.











